Thynes is een groot Condruzisch dorp op 7,5 km van Dinant. Het ligt samengepakt op de twee flanken van de grillige vallei van de zogenoemde Barbionrivier. Het is dichtbewoond en oogt homogeen. De huizen zijn vooral van kalksteen. De invloed van de negentiende eeuw overheerst. In het centrum werden helaas enkele recente constructies neergepoot die echt niet passen. Hoogte: 231 m aan de drempel van de kerk. Oppervlakte: 829 ha, de gehuchten Grognaux, Moncia, Gorin, Romerée en Thibaumont inbegrepen. Het dorpscentrum heet trouwens ook Barbion.
Oudste vermelding: 1018
Betekenis: De oorsprong is twijfelachtig, ofwel Keltisch: ‘teona’ = hoogte, "tigenna" < tego: huis.
Bijnamen: in het Waals "tin-ne", tîn'was of tîn'wès. de Bôyos, de adoreûs d'balon (die met open mond naar de ballon staren), de sabotis (klompenmakers), de Bôyos d'Tin-ne.
Een stukje geschiedenis
Ook al lijkt de naam Thynes van Keltische oorsprong, er is geen enkel archeologisch bewijs van. In de Romeinse tijd was er echter wel degelijk een grote Gallo-Romeinse nederzetting op het grondgebied van de hoeves van Thibaumont en van Romerée (weg tussen Thynes en Sovet) en een tumulus hoog op de beboste heuvel die uitkijkt over de 2 hoeves (buurtschap: Les 5 chemins).
Andere ontdekkingen bewijzen dat hier ook Franken en Karolingers woonden.
Een document uit de dertiende eeuw geeft een aanwijzing dat er in de elfde eeuw een donjon-kasteel stond en dat de naastliggende Sint-Nicolaaskapel (crypte) in 1065 werd gebouwd.
Het grondgebied van Thynes, met als eerste bekende heer Thierry de Thines die in 1100 (en ook nog in 1134) leefde, is al zeer vroeg een leengoed van het feodale hof van Luik.
Thynes wordt een gemeente op het einde van het ancien régime en leeft ook vandaag nog vooral van de landbouw. Het dorp maakt sinds 1977 deel uit van Dinant.
Erfgoed
De kerk: Het neo-romaans gebouw van kalksteen werd in 1875 op een nieuwe plaats gebouwd, volgens de plannen van architect Luffin. Deze kerk moest de oude Sint-Nicolaaskapel vervangen, nadat deze veel te klein geworden was voor de groeiende bevolking (1831: 394 – 1876: 596). In 1900 werd de klokkentoren herbouwd en werd de beuk verlengd, op basis van de plannen van architect Deljy (datum gegraveerd op de latei van het ingangsportaal).
De Sint-Nicolaaskerk die de primitieve kerk verving kreeg – gelukkig romaanse - doopvonten (twaalfde eeuw), van blauwsteen, met een messing deksel. De kruisweg (14 statiën) is het werk van Alexandre Daoust. Het interieur werd in 1967 door Louis-Marie Londot gerestaureerd.
De kapel van het kerkhof: Deze kapel op enkele stappen van de hoeve is alles wat nog overblijft van de primitieve Sint-Nicolaaskerk die van de elfde tot de twaalfde eeuw gebouwd werd. Ze werd in 1875 gedeeltelijk afgebroken en met een muur afgesloten. Dit gebouw in romaanse stijl is opgetrokken uit kalkbreuksteen en is van een verbluffende kwaliteit, niet zozeer voor zijn tijd (1065-1069), maar omwille van de crypte die meestal voor collegiale kerken voorbehouden is. Het geheel is sinds 22 februari 1938 beschermd.
De hoeve van het kasteel: Dit opmerkelijke geheel van kalkbreuksteen ontwikkelde zich vooral van de zeventiende tot de negentiende eeuw, aan weerskanten van een donjon en van een uitzonderlijk middeleeuws heerlijk woongedeelte, dat zelf enkele bouwfases kende tussen de dertiende en de zestiende eeuw. De overblijvende muren van deze donjon (oost en zuid) zijn 1,20 tot 1,50 m dik. Oorspronkelijk telde hij minstens drie verdiepingen.
Het geheel van de kasteelhoeve is georganiseerd in twee afgesloten binnenplaatsen, te vertrekken van de primitieve donjon. Het werd tien keer vergroot, maar het is vooral tussen de zeventiende en de negentiende eeuw, toen de heren meer wooncomfort wilden, dat het gebouw op deze manier werd ontwikkeld.
Uit de kwaliteit van de originele donjon blijkt echter voldoende de macht van de heer uit die tijd, en ook dat hij tot de groep van 12 families behoorde waaruit het pairschap van het graafschap Namen bestond.
De molen: Het gehucht Grognaux ligt op een helling, aan de ingangsweg van het dorp. De oude molen, een groot kubusvormig volume van kalkbreuksteen, dateert waarschijnlijk uit 1780. Opmerkelijk is het mansardedak. De grote schuur naast de oude molen dateert uit 1793, maar werd in de negentiende eeuw verdiept.
De wasplaats, vroeger de «fontaine des buées»: er zijn verschillende bronnen in Thynes, waarvan twee in het hart van het dorp. De eerste loopt uit in de Barbillon, een kleine rivier die zich in de Leffe stort, en de tweede voorzag de wasplaats van water. Daar is vandaag niets meer van te zien, hoewel er toch water lijkt op te springen onder het draagmuurtje. A l’fontain.ne is de benaming van de plek. Misschien was de wasplaats al in een heel vroeg tijdperk ingericht, maar de juiste datum is nu niet meer vast te stellen. Wel verschijnt vanaf 1392 hier en daar een vermelding van ‘fonteinen’ in de teksten, maar het is moeilijk te bepalen waar precies.
Eindelijk maakt een akte uit 1771 het duidelijk, want hierin is met zekerheid sprake van een ‘fontaine des buées’ (Buwéye betekent «wasgoed», deze term is van toepassing op een fontein die vroeger als openbare wasplaats diende). Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de wasplaats in die tijd gebouwd werd, maar deze mooie naam is duidelijk over de activiteit die er beoefend werd. We hebben tot nu toe geen enkele zekerheid over de oorsprong, we kunnen hoogstens aannemen dat ze teruggaat tot de achttiende eeuw.Â