Ville de Dinant NL
Vous êtes ici :  Historisch erfg > Dorpen > Boisseilles
Boisseilles  

Door dit gehucht loopt de oude weg die Dinant met Houyet verbindt. In het zuiden ligt de toch wel indrukwekkende groep van het kasteel en de bijhorende hoeve en kapel. De bouw van dit alles startte eind de zeventiende eeuw en liep tot in de negentiende eeuw. Boisseilles bestaat hoofdzakelijk uit huizen en bijgebouwen van kalksteen uit de negentiende eeuw.


Etymologie: Bacilla (873), Bacelles (1326), Baezalle (1472), Basseille (1522), Boiseilles (vanaf de 17de eeuw).

Geschiedenis


Boisseilles was in de negende eeuw verbonden aan een andere nabijgelegen plaats, Hubaille (doornhout, hulst). Beide locaties vormden één enkel domein dat tussen 862 en 873 aan de abdij van Stavelot geschonken werd. Daarna droeg de abdij van Stavelot het gezag over de curie van Boisseilles blijkbaar over aan de kanunniken van Celles. Er bestond in de twaalfde eeuw, of misschien zelfs vroeger nog, dus een kapel in Boisseilles. In de veertiende eeuw moesten de kanunniken van Celles het dorp gedwongen verlaten, omdat ze het niet meer konden vinden met de plaatselijke heer. Ze trokken naar Visé. In 1360 besloot de prins-bisschop van Luik, kwestie van de zware levensomstandigheden van de rector van de Saint-Georges kapel van Boisseilles te verbeteren, om hem de opbrengsten toe te kennen uit de grond van de kannuniken in Visé. In 1795 vestigt het kapittel van Visé, dat de collatie over de curie had behouden, Nicolas Renchon als priester. 
Boisseilles hing af van de parochie Sorinnes, maar het is niet duidelijk wanneer precies het dorp overging van het domein van Stavelot naar het graafschap Namen, meer bepaald het provoostambt van Poilvache (XIIIde of XIVde eeuw?).
De hogere heerlijkheid van Boisseilles bestond uit verschillende lenen. De eerste bekende leenheer (omstreeks 1400) is Lorent de Saint-Vincent, die uit een rijke Dinantse familie kwam. Zijn landgoed was wellicht de zetel van het leen, "de la cense de Boisseilles" genaamd. Dit leen ging vervolgens over in handen van talrijke families: de Marchines, Denis, de Gendron, Le Roy, Dave, de Boron, de Beaufort, de Waha-Fronville. In het begin van de zeventiende eeuw omvatte de heerlijkheid van Boisseilles vijf hoeves en zeven arbeidershuizen en ook een forelrivier. Een ander leen van Boisseilles bestond uit een hoeve die de naam "cense du séminaire de Namur" kreeg. Nog een ander bevatte 13 bunders grond en werd in 1449 bestuurd door Jehan de Cro. En tot slot waren er in Boisseilles nog twee andere kleine lenen, het ene "Bois de Foye" genoemd, met ongeveer 13 bunders grond, en het andere, "le Pré au Puits" genaamd, met een huis, een tuin en 1 bunder grond. 
Op 14 augustus 1914 namen de Duitsers het dorp met geweld in en plunderden het leeg. Ze beschuldigden de priester ervan dat hij van op zijn klokkentoren tekens had gegeven en hij werd verschillende keren bedreigd met executie.

De kasteelkapel Saint-Henri

Deze kapel ligt vlak bij het kasteel en zijn hoeve, en is een eclectisch gebouw van kalkbreuksteen. Ze dateert uit 1863, zoals blijkt uit de muurankers in de gevel.

Het kasteel van Boisseilles

Het uitgestrekte kasteel werd eind de achttiende eeuw gebouwd. Het werd in de volgende eeuw geregeld verbouwd en vergroot. Dit langgerekte volume van twee verdiepingen met negen traveeën heeft twee hoofdgevels. Het wordt geflankeerd door twee korte inspringende vleugels. Aan één van de gevels werd in het eerste derde van de negentiende eeuw een groot gebouw opgetrokken, dat zelf geflankeerd wordt door twee lage paviljoenen. In het noorden staat een hedendaagse vleugel met bijgebouwen van het kasteel waarvan de openingen in de negentiende eeuw herwerkt werden. Voorbij dit gebouw is er een voertuigremise uit de negentiende eeuw.

De hoeve van het kasteel

De hoeve bestaat uit een groot geheel van gebouwen van kalkbreuksteen. De gebouwen staan rond twee binnenplaatsen en gaan terug tot de zeventiende en de negentiende eeuw. Aan de noordelijke voorkant van de hoeve prijkt een mooie en grote schuur met korfboogpoorten met neggen. Het hoofdwoongedeelte, met twee verdiepingen op een kelder, is van het traditionele type. Het werd opgetrokken rond het einde van de zeventiende eeuw of in het begin van de volgende eeuw. Een vleugel met stallen bevindt zich in het verlengde. Ten westen, in een lange stalvleugel, leidt een doorgang naar de tweede binnenplaats. Deze laatste is onregelmatig geplaveid en bevat een oude paardentrog. Een dubbel woongedeelte uit de negentiende eeuw met bijgebouwen in L-vorm, bezet de zuidwestelijke vleugel. Andere bijgebouwen (schuren en voertuigremises), van zorgvuldig gelaagde kalkbreuksteen, ritmeren de overige ruimtes.