Ville de Dinant NL
Vous êtes ici :  Historisch erfg > Dorpen > Dinant
Dinant  

Dinant «Duizendjarige stad»

Dinant kan bogen op één van de meest bewonderde en ook benijde natuurlijke decors van het Maasland. De stad leunt tegen hoge kalkrotsen en strekt zich uit over een landtong, in één straat om zo te zeggen, op de rechteroever van de Maas.
Ze werd in lang vervlogen tijden gesticht. Blijkbaar werd de site al bewoond nog vóór onze streken geromaniseerd werden. Dat spreekt niet enkel uit de Keltische oorsprong van de naam – Deonant (heilige plaats) –, het bewijs wordt ook geleverd door de ontdekking van prehistorische materialen, onder meer in de grotten van Montfat.


Hier kwamen de oude wegen die Bavai met Trier verbonden samen, legden boten aan en werden markten gehouden. In de Merovingische tijd heeft het versterkte dorpje, waar een muntslagerij gevestigd was, een religieus karakter. Het dient als verblijfplaats voor de bisschop tijdens zijn apostolische zendingen in de vallei. De heilige Perpetuus, één van de eerste bisschoppen van Tongeren-Maastricht, sterft hier in 627 en wordt vereerd als de beschermheilige van de stad.
Tot in de elfde eeuw is er weinig zekerheid over de politieke gezindheid van de stad. Ze hangt tegelijk af van het graafschap Namen en van het prinsdom Luik. De graaf van Namen vestigt zijn gezag via zijn vertegenwoordigers, de burgemeester en de schepenen, slaat munten, vaardigt regels uit voor de handel, int het marktgeld en andere belastingen. In 1070 draagt de Germaanse keizer Hendrik zijn regale rechten over aan de bisschop van Luik, Theoduinus (Diederik). Deze beslissing verbindt het lot van de inwoners, die beschermd zijn door een vrijheidskeure, meer dan zevenhonderd jaar lang met de lotsbestemming van het prins-bisdom.
Door haar nieuwe geopolitieke positie is de stad, beschermd door haar muren, vaak de inzet van conflicten. Ze geraakt nauw betrokken bij de feodale oorlogen die in naam van haar heer worden gevoerd. Haar relaties met Bouvignes, Naams bezit en handelsrivaal, bestaan enkel uit een hele reeks bloedige provocaties, die de tussenkomst van de Bourgondische hertogen noodzaken. In augustus 1466 wordt de collegiale kerk, het symbool van het gemeentelijk erfgoed, in brand gestoken en Karel de Stoute laat tal  van wijken met de grond gelijkmaken. 
De drukke handel van voorwerpen van gesmolten of gehamerd messing, die erg in trek zijn in het Rijnbekken en op de Engelse markt, stort omzeggens in. De koperslagers trekken weg uit de Hanzeliga en de Londense halle die voor hen was voorbehouden.
De stad is amper uit haar as verrezen als ze, ondanks haar Luikse neutraliteit, verwikkeld geraakt in de voortdurende strijd tussen Frankrijk en Spanje. In 1554 wordt ze ingenomen door de troepen van de Franse koning, Hendrik II, die Bouvignes verwoestten. Daarna wordt ze van 1675 tot 1703 bezet en versterkt door de militaire ingenieurs van Lodewijk XIV. Na dit Frans intermezzo komt ze terug naar het Land van Luik.
Tijdens de Eeuw van de Verlichting behoudt de stad haar functie als klein cultureel centrum. Het onderwijs is nog steeds in handen van religieuze congregaties die ontstonden uit de Contrareformatie. Het college voor het middelbaar onderwijs, dat sinds 1563 door de Jezuïeten bestuurd wordt, wordt bezocht door de maatschappelijke elites en blijft tot in 1773 bestaan.
Het economisch leven kent ups en downs. De tanende koperslagerij wijkt uit naar Namen en Hoei. Maar andere activiteiten herstellen het industrieel en handelsweefsel: leerlooierijen, papiermakerijen die gespecialiseerd zijn in de vervaardiging van kaarten en karton, marmerslijperijen en koekjesbakkerijen. 
Na de revolutionaire onlusten van de zomer 1789 moet Dinant zijn banden met Luik verbreken. De stad krijgt het statuut van gemeente en wordt in 1795 ingevoegd in het departement van Samber en Maas, dat verenigd wordt met de Franse Republiek en vervolgens onder het Hollands bewind in de provincie Namen komt. De beschermende citadel, een versterkte plaats op de grens, die opgetrokken werd op de resten van het bisschoppelijk kasteel uit de elfde eeuw, wordt gerestaureerd om elke militaire aanval uit Frankrijk af te weren.
Bij de onafhankelijkheid wordt de stad bevorderd tot hoofdplaats van het kanton en van het arrondissement. Ze leeft op de industriële verworvenheden van het ancien régime tot in 1870, een scharnierjaar waarin de wolfabrieken zich vestigen in de dorpen en de toeristische sector komt opzetten.
Als kuuroord en waterstad die erg in trek is, met een casino en tal van originele trekpleisters, leidt Dinant een rustig bestaan tot de Duitse keizerlijke legers het land binnenvallen. Op 23 augustus 1914 pleegt het vijandige krijgsvolkje de vreselijkste gewelddaden. De soldaten plunderen het vakantiecentrum, dat in volle demografische groei is, en brengen 674 burgers om met de kogel. De arme lieden werden er namelijk van beschuldigd scherpschutters te zijn.
Na het gebeuren oogt de gemartelde stad als een uitgestrekte bouwplaats. Tal van gebouwen die eerder historisch getrouw dan in vernieuwende architecturale stijlen werden opgetrokken, geven het gehavende gelaat een nieuw uitzicht.
Tegelijk verandert ook het toeristisch profiel van de stad. Het onbezorgde vooroorlogse cliënteel van renteniers die op grote voet leefden in eersterangszaken, voelt niet meer zoveel voor de oevers van de Maas. Door deze evolutie bedenken ondernemende geesten andere bezigheden die een volkser publiek moeten veroveren. Het hotelpark breidt snel uit en blijft op een respectabel peil tot in de jaren zestig.
Sindsdien beleefde Dinant nog andere hoogtepunten. Wat nooit eerder gebeurde tijdens haar woelige verleden, doet de stad nu zonder slag of stoot. In 1965 en 1977 breidt ze haar grondgebied aanzienlijk uit, met de opslorping van haar naaste buren door de fusie: Anseremme, Bouvignes, Dréhance, Falmagne, Falmignoul, Foy-Notre-Dame, Furfooz, Lisogne, Sorinnes en Thynes. De nieuwe entiteit, die met een sterk landelijk bestanddeel uitgebouwd wordt, telt voortaan 9.989 hectare en meer dan 12.000 inwoners.
Ook de culturele horizon wordt ruimer. Door verbroederingen onderhouden een aantal plaatselijke verenigingen, - met gemengd succes -, vriendschappelijke relaties met het buitenland: Dinan (Bretagne), Hoddesdon (Engeland), Sainte-Foy (Québec) en Chios (Griekenland).
Maar dit venster op de wereld verandert niets aan het eerder droefgeestig sociaal-economisch klimaat. De stad moet machteloos toekijken hoe de laatste weverijen de deuren sluiten, zodat veel werkkrachten op straat staan, en voelt zich verwaarloosd door de investeerders.
Sinds een tiental jaren lijkt er echter een opmars te zijn. Dinant herboetseert zijn merkimago, met grote vastgoedprojecten en evenementen met heel wat weerklank (de internationale wedstrijd Adolphe Sax) in de media. Het logo met daaronder de slogan «La Voix Cuivrée», is een gedurfd ontwikkelingsprogramma, dat als «stadsproject» bestempeld wordt en steun krijgt van financiële en institutionele partners. Blijkbaar is de duizendjarige stad van de Copères (van ‘copper people’ zoals de Dinantse koperslagers overzee genoemd werden…), nog lang niet buiten adem en ontbreekt het haar al evenmin aan ideeën…