Ville de Dinant NL
Vous êtes ici :  Historisch erfg > Bekendheid > Antoine WIERTZ
Antoine WIERTZ  

Antoine WIERTZ (Dinant, 1806 - Brussel, 1865)
Schilder - Beeldhouwer

Zijn belangrijkste kenmerken

Antoine Wiertz behoort tot de grote schilders van de negentiende eeuw. Zijn interessante productie werd samengebracht in een museum dat zijn naam draagt in Brussel. 
Hij was de zoon van een kleermaker die onder Napoleon had gediend. Zijn teken- en boetseertalent blijkt al op heel jonge leeftijd. Zijn vader, die snakte naar roem zoals alle gardesoldaten  van Napoleon I, gaf zijn passie door aan zijn zoon en maakte van hem de hoogmoedigste kunstenaar aller tijden. Deze hoogmoed was echter niet ijdel, maar beantwoordde aan een ideaal dat Wiertz zijn hele leven lang nastreefde, tegen alles en iedereen in. Dankzij zijn filosofische ideeën was hij een kunstenaar uit één stuk: onverbiddelijk op zijn eigen gebied trotseerde hij de algemene opinie en toonde verder geen belangstelling voor de buitenwereld. Hij nam de academici meer dan eens te grazen, onder meer toen hij de jury van het Salon de Paris een werk van Rubens liet weigeren waar hij zijn eigen handtekening had onder geplaatst. De Academie bekroonde hem voor zijn proefschrift ‘Lof van Rubens’.
Hij stierf op het hoogtepunt van zijn roem, vol spijt dat hij zijn idool Rubens nooit had kunnen evenaren.
In de collegiale kerk van Dinant hangen van hem twee doeken en een grisaille ("On se retrouve au ciel") en een kopie van de Maagd aan de zetel van Rafaël.
Hij liet beschouwingen over de schilderkunst en enkele pamfletten na.

Biografie

1806: 22 februari. Geboorte in Dinant van Antoine-Joseph WIERTZ, zoon van Louis-François Wiertz, geboren te Rocroi in 1782, en van Catherine Disière, dagloonster, geboren te Leffe in 1768.

1816-1819: Zijn vader is in dienst van de Strijdkrachten van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en dus verblijft de jonge Antoine samen met zijn ouders achtereenvolgens in de kazernes van Couvin, Profondeville, Ciney en Philippeville. Hij loopt onder meer school in Boussu-en-Fagne, in 1816, en in Ciney, in 1818. Al op zeer jonge leeftijd blijkt zijn aanleg voor tekenen, boetseren en houtsnijden. Deze gaves trekken de aandacht van zijn neef Ghislain Disière, handelaar en reder in Dinant, en van Paul de Maibe, lid van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Deze laatste zal vanaf 1819 een belangrijke rol spelen in het leven van het kind, als zijn beschermheer.

1820-1821: Antoine Wiertz krijgt in 1820 een studiebeurs van koning Willem van Oranje I en gaat studeren aan de Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen. Daar waakt Paul de Maibe over de materiële omstandigheden van zijn dagelijks leven. Aan de Academie volgt de jongeling les bij Mathieu Van Bree (1773-1839) en bij Willem-Jacob Herreyns (1743-1827). Hij stort zich vol enthousiasme op tekenen en schilderen en gaat al snel ook beeldhouwen. Hij eigent zich al deze disciplines trouwens met succes toe.

1822-1823: Terwijl hij verder studeert in Antwerpen krijgt hij slecht nieuws. In 1822 sterft zijn vader en in 1823 overlijdt ook zijn beschermer. Onder invloed van zijn meesters worden zijn aandacht en betrachtingen meer en meer geleid naar het ideaal van de grote, expressieve, monumentale schilderkunst.

1825: Nadat hij op een Anatomiewedstrijd namens de koning een prijs van 100 gulden uitgereikt krijgt, vat Antoine Wiertz het plan op om zijn kans te wagen om de Prix de Rome in de wacht te slepen. Onder leiding van zijn geëerde meesters van de Academie, vervolmaakt hij zich in zijn kunst.

1828: Antoine Wiertz biedt zich voor de eerste keer aan op het Grand Concours, Concours de Rome genoemd, en behaalt de tweede prijs. De jury prijst wel in het bijzonder de compositorische kwaliteiten en de uitdrukkingskracht van zijn doek.

1829-1832: De jonge kunstenaar verblijft een eerste keer in Parijs en woont van november 1829 tot mei 1832 aan de rue Amelot. Hij leeft van wat spaarcenten, maar ook van zijn penseel, met de uitvoering van portretten voor een spotprijs. Maar in het Parijs van 1830 krijgt hij ook de kans om zijn tijdgenoten te bestuderen. Als kunstcriticus geeft hij de voorkeur aan Géricault boven Girodet en neemt hij afstand van het classicisme van een David. Terug in Antwerpen doet hij in 1832 een tweede gooi naar de Prix de Rome. De wedstrijd wordt voortaan door de Belgische regering georganiseerd. Dit keer slaagt hij in zijn opzet. Hij krijgt de begeerde prijs op 10 september van dat zelfde jaar. Naar eigen zeggen zal de prijs van 10.000 frank (2.500 frank per jaar) hem in staat stellen om "zich volledig te wijden aan zijn vurige verzuchtingen".

1833-1834: Hij verlaat België, met het oog op zijn reis naar Italië. Antoine Wiertz brengt de winter 1833-1834 door in Parijs en komt eindelijk aan in Rome op 28 mei 1834. Op 9 juni schrijft hij zich in bij de Académie de France. Hij logeert in een "locanda" aan de Via di Porta Pinciana.

1835: Hij houdt zich bezig met het registreren van prachtige ‘taferelen van het carnaval van Rome’ en allerlei andere natuurgetrouwe studies. Maar Antoine Wiertz verliest zijn grote lotsbestemming niet uit het oog. Vanaf 1 mei huurt de jonge kunstenaar een groot atelier aan de Via dell'Olmo, waar hij start met zijn monumentale doek "Grieken en Trojanen worstelen om het lijk van Patroclos".

1836: Nadat hij hulde bracht aan het stoffelijk overschot van Madame Laetitia, de moeder van  Napoléon die begin februari in Rome stierf, legt Wiertz dit tafereel vast op een klein doek. In april legt hij de laatste hand aan zijn monumentaal werk en enkele maanden later stelt hij het ten toon aan een publiek van kunstenaars en kenners, onder wie de beroemde Bertel Thorwaldsen (1768-1844), die zijn bewuste mening geeft:  "Deze knaap is een reus!". 

1837: Op 6 januari stuurt Wiertz zijn grote compositie naar Antwerpen, waar ze begin juni aankomt. Hoewel er in Rome en in Napels een cholera-epidemie heerst, trekt hij in februari toch naar die laatste stad om vandaar terug te reizen naar België, via Livorno, Florence, Venetië, Oostenrijk en Beieren. Hij komt aan in Luik op 18 mei en trekt in bij zijn moeder. In Antwerpen oogst hij een klinkend succes met zijn "Patroclos". 

1838: Antoine Wiertz beslist om zijn werk ten toon te stellen in Parijs, waar hij op 28 maart naartoe trekt. Helaas zal zijn grote doek niet op tijd aankomen voor de opening van het Salon waar Wiertz dat jaar nog niet zal aan deelnemen. Hij is woedend, maar moet wachten.


1839: Op het Salon de Paris stelt Antoine Wiertz niet enkel de “Patroclos” voor, maar ook de “Triptiek van Christus aan het kruis”, de “Fabel van de drie wensen” en “Madame Laetitia”.  Hij kreeg echter de Parijse critici niet op zijn hand en zijn inzending, die ook nog eens een slechte plaats kreeg, oogstte meer spot dan lof.
Deze mislukking tekende Wiertz voorgoed. Voortaan haat hij Frankrijk met al zijn kracht en zal zijn kunst alsmaar grotere vormen aannemen. 

1845-1849: In augustus 1845 verlaat Antoine Wiertz Luik en reist naar Brussel, waar hij zijn intrek neemt aan de Zuidlaan. Enkele maanden later vindt hij een groot atelier in een verlaten fabriek aan de Vosstraat. Hier, in het hart van de volkse Marollenwijk, schildert hij in 1847-1848 zijn "Triomf van Christus", "De Mooie Rosine" en nog een eerste doek met een sociaal thema, namelijk "Het Verbrande Kind". Hij maakt er ook "De Vlucht naar Egypte", een schilderij dat een plaats krijgt op het hoofdaltaar in de Sint-Jozefskerk in de Leopoldwijk.

1850-1851: Antoine Wiertz richt een verzoek aan de Belgische regering om een vrij uitgestrekt atelier te bouwen om zijn monumentale betrachtingen concreet vorm te kunnen geven. Charles Rogier, Minister van Binnenlandse Zaken, tekent met Wiertz de contracten die bepalen dat de kunstenaar, in ruil voor de aankoop van een stuk grond en de bouw van het atelier en het woongedeelte door de staat, zijn grote composities aan het land zal nalaten. Zo worden de grondslagen voor het Wiertz-museum gelegd, dat kort na de dood van de kunstenaar de deuren opent voor het publiek.
Wiertz wou zijn doeken inderdaad niet verkopen, want die schildert hij voor de roem. Hij verdient enkel geld met zijn talent als portretschilder, een kunst die hij beoefent voor de boterham en waarvan hij nog maar net kan leven. In 1851 neemt hij zijn intrek in zijn nieuwe atelier in Elsene, niet ver van het station van Luxemburg.

1852-1860: Hij werkt een nieuw procédé uit om ‘mat te schilderen’, waarmee hij ‘a fresco’ kan werken, maar dan niet op een muur maar wel op doek. In 1853 hanteert hij deze techniek voor een eerste grote compositie met de naam "Homerische strijd". Er zullen er nog heel wat volgen, vaak met een filosofisch thema, wat hem de bijnaam ‘filosoof van het penseel’ zal opleveren. De verdere uitwerking en het gebruik van dit procédé met chemische mengsels zal al snel de gezondheid van de kunstenaar aantasten.

1860-1865: Tijdens zijn laatste levensjaren voert Antoine Wiertz nog enkele werken uit, zowel met olie als met matte verf, zowel naakten als filosofische composities. Hij gaat ook weer beeldhouwen.

1865 : 18 juni. Antoine Wiertz sterft in zijn atelier, hij is 59. Zijn laatste woorden waren: "Ik wil Rafaël overwinnen"...